DNA uit Valkenburg en Bilthoven

Een wijdverbreid misverstand: Na een DNA-match is de dader bekend. Series als CSI, NCIS en Criminal Minds dragen misschien wel bij tot het ontstaan van dit misverstand.

Maar het maakt nogal wat uit hoe men aan het DNA gekomen is. Het kan afkomstig zijn uit een menselijke haar, aangetroffen op de plaats van het misdrijf (“plaats delict”). Zo zou ook de DNA-match in de zaak Els Borst kunnen zijn ontstaan. Maar heeft die 38 jarige verdachte met hetzelfde DNA als aangetroffen op die veilig gestelde sporen in de garage van Els Borst, “het dus gedaan”? Die match bewijst alleen voor zo’n 99,99999% zekerheid, dat het zijn DNA is.

Het DNA kan ook afkomstig zijn uit sperma aangetroffen in de condooms in de prullenmand in een hotelkamer te Valkenburg.

dna

Op de vraag, hoe komt uw haar op de “plaats delict”, kunnen vele ook nog wel aannemelijke verklaringen worden aangedragen. Een haar kan ver reizen door bijvoorbeeld een toevallig maar alledaags contact in een overvolle trein of bus. Bedenk maar wat. Maar zulke logische alledaagse verklaringen zijn in de Valkenburgse zedenzaak dus moeilijk te geven, mocht het daar ooit tot een DNA-match komen. Daar waar de alternatieve uitleg voor de DNA- match ongeloofwaardiger en onaannemelijker wordt, wordt het DNA bewijs sneller als “sluitend” gezien.

Mensen hebben de sterke neiging de logische voor de hand liggende verklaringen en verhalen direct voor waar aan te nemen. Wij houden van een duidelijke begrijpelijke loop der dingen en met toeval hebben we al een probleem. Wie gelooft er niet dat Feyenoord-hooligans de dag voor de klassieker Ajax – Feyenoord het supportershome van Ajax in brand hebben gestoken? Politie, Openbaar Ministerie (OM) en Rechters moeten dus eigenlijk steeds iets onnatuurlijks doen. Op zoek gaan naar die minder logische verklaringen. Voor de echte zuivere wetenschapper hoort dat een tweede natuur te zijn. Als wetenschapper A een duidelijke bewijsvoering openbaart, bijvoorbeeld tijdens een congres, dan zullen daarna tientallen wetenschappers overal ter wereld op zoek gaan naar tegenbewijs.

In de strafrechtelijke juridische bewijsvoering lijkt het er soms op dat alleen de verdediging op zoek gaat naar die alternatieve scenario’s. Maar ook de rechter en het OM moeten bedacht blijven op minder waarschijnlijke scenario’s, want je weet niet wat je niet weet.

Iedereen wordt verondersteld de wet te kennen.

Je kan van dit kabinet zeggen wat je wil, maar de productie is groot. De ene nieuwe wet na de andere wordt door de kamers geloodst. Begin dit jaar zijn vele nieuwe wetten in werking getreden o.a. op het gebied van Zorg, Bijstand en Arbeid.

Het voert te ver om hier alle wijzigingen op het gebied van bijvoorbeeld het arbeidsrecht te bespreken. Maar vele werkgevers zullen nog niet precies weten wat bijvoorbeeld de nieuwe “aanzeggingsplicht” inhoudt: Bij tijdelijke arbeidsovereenkomsten van 6 maanden of langer geldt per 1 januari jl. dat de werkgever een werknemer minimaal een maand voor het aflopen van het contract schriftelijk moet informeren of hij het contract al dan niet wil voortzetten. Dit is maar één van de vele veranderingen die in dit nieuwe jaar van kracht zijn geworden, en die andere ken ik ook lang niet allemaal.

Wie weet er dat je in de gemeente Weststellingwerf geen bomen mag hebben binnen een halve meter van de grenslijn met andermans erf?

Wanneer je na het overlijden van je wat aan lagerwal geraakt familielid, alvast het huis van de overledene ontruimt, loop je het risico dat je ook met de schulden van dat familielid opgescheept kan worden. Het leeghalen van dat huis, kan wettelijk gezien, uitgelegd worden als zuiver aanvaarding van de erfenis van dat familielid. En die erfenis zou wel eens hoofdzakelijk uit schulden kunnen bestaan.

Toch worden wij allen verondersteld de wet te kennen. Dus die kwajongen die op oudejaarsdag tegen oom agent zei: “ik wist helemaal niet dat ik voor 18:00 uur nog geen vuurwerk af mocht steken, pleit zich met dat “ik wist dat niet – verweer“, niet vrij.

Zonder die fictie dat iedereen verondersteld wordt de wet te kennen zou iedereen “dat wist ik niet” of “die regel kende ik niet” kunnen roepen. Als je er zo mee weg zou komen wordt het recht uiteindelijk onuitvoerbaar, dan wordt het kort gezegd een puinhoop. En daarom moeten, zoals helaas wel vaker, de goeden (echt onwetenden) onder de kwaden lijden.

Emoties en rechtspraak

Nederland kent 17 miljoen bondscoaches en zo langzamerhand ook 17 miljoen rechters. Dat laatste leid ik af uit de commotie rond de uitspraak van de rechter over het verkeersongeval op 19 mei 2012 te Meijel waarbij 3 doden vielen te betreuren, een twee jarige meisje en haar opa en oma.

De veroorzaker van het ongeval kreeg een taakstraf van 120 uren opgelegd. De vader gooide na het horen van die uitspraak een stoel naar de rechter die het vonnis voorlas. Die emotionele uitbarsting van de vader snap ik, daar zult u mij niet over horen. Over het “ontploffen” van de sociale media verbaas ik mij ook niet meer. De andere reacties hebben mij wel aan het denken gezet.

Vanwaar die heftige en vaak ongenuanceerde uitspattingen? Zelf kon ik na enige dagen toch niet laten om een reactie te schrijven onder zo’n, in mijn ogen ook te ondoordachte, hartenkreet. Ik schreef:

“Rechters moeten zich laten leiden door het recht en rechtvaardigheid. Autorijden is werkelijk levensgevaarlijk. Dat accepteren wij met z’n allen en er vallen jaarlijks zo’n 600 doden in het verkeer. Vaak zit het ongeluk in een klein hoekje, even een moment van onachtzaamheid, een stuurfout, en helaas zijn de gevolgen dan vaak dramatisch. Maar de gevolgen van zo’n bijna onvermijdelijke fout -waar gereden wordt vallen spaanders – mogen niet alles bepalend zijn voor de schuld en boete. En dan heb ik het nog niet over het persoonlijk drama voor de veroorzaker.” (voor de liefhebbers zie: http://njb.nl/blog/ondermijning-rechtsgevoel.13117.lynkx ).

Ben ik te afstandelijk, lijd ik aan een vorm van beroepsdeformatie. In de ogen van velen ben ik vast wat los van de werkelijkheid geraakt. Het zal je kind maar wezen! Misschien wat flauw, maar mag ik daar dan toch tegenover stellen; je zal die bestuurder maar wezen! Rinus Otte, voormalig hoogleraar verkeersrecht en raadsheer Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden  rekende in zijn blog van 26 november jl. op de site met de sprekende titel “Ivoren Toga” (http://ivorentoga.nl/archieven/3387 ) voor, dat het verkeer in Nederland na de Tweede Wereldoorlog 100.000 doden heeft geëist. Elke week overlijden er meer dan 12 verkeersdeelnemers door fouten die iedereen wel eens maakt. Misschien is dat het juist,dat noodlot, dat soms te dichtbij komt. Wij aanvaarden het risico en toch ook weer niet.

Partneralimentatie is niet meer van deze tijd

Het in twijfel trekken van wat algemeen aanvaard lijkt, is advocaten niet vreemd. Het helpt daarbij als je er zelf, als advocaat, ook van overtuigd bent, dat het “in twijfel te trekken idee” inderdaad niet meer van deze tijd is. Dat  geldt voor mij dus voor partneralimentatie, de plicht aan de ene partner opgelegd na echtscheiding, om bij te dragen in het levensonderhoud van de andere partner.

De wet bepaalt nu nog: “De rechter kan bij de echtscheidingsbeschikking of bij latere uitspraak aan de echtgenoot die niet voldoende inkomsten tot zijn levensonderhoud heeft, noch zich in redelijkheid kan verwerven, op diens verzoek ten laste van de andere echtgenoot een uitkering tot levensonderhoud toekennen.” En hoewel er dus “kan” staat, is het anno 2014 nog steeds regel dat de rechter op basis van deze bepaling partneralimentatie oplegt.

Mijn zoektocht naar de rechtsgrond van de alimentatieverplichting die de rechter op kan leggen, heeft geen overtuigende argumenten opgeleverd. Een plicht tot betaling veronderstelt in zijn algemeenheid een schuld. Maar als de betalingsplichtige echtgenoot m/v niet “schuldig” is aan dat niet kunnen verwerven van voldoende inkomen door de ex, moet de rechtspraak terugvallen op een gekunstelde constructie. Het huwelijk zou een “lotsverbondenheid” tussen echtgenoten in het leven roepen. De mogelijkheid van de rechter om aan een van beide partners een onderhoudsverplichting op te leggen wordt dan dus opgehangen aan dat moeilijk vatbare begrip “lotsverbondenheid”.

Dat ophangen vindt vaak weinig overtuigend plaats. Zo trof ik de volgende cirkelredenering aan in een uitspraak:

“ De rechtbank is van oordeel dat er anders dan de man stelt wel sprake is van lotsverbondenheid van de echtgenoten. Het gaat niet om het gevoel van lotsverbondenheid. Bij procedures over partner-alimentatie is dat gevoel er meestal niet meer. Het is de omstandigheid dat mensen feitelijk hun lot aan elkaar hebben verbonden. Dat maakt dat de financiële banden bij scheiding niet ineens kunnen worden doorgesneden. Partijen zijn in 196x met elkaar getrouwd. Hun lotsverbondenheid is daarmee gegeven. De man is onderhoudsplichtig jegens de vrouw.”

 In het recente proefschrift van mevrouw mr. Naomi Daphna Spalter  “Grondslagen van partneralimentatie” op welk proefschrift zij op 18 september 2013 is gepromoveerd tot Doctor[1], vond ik een duidelijke uitleg van het ontstaan van deze krakkemikkige onderbouwing van de alimentatieplicht.

Partneralimentatie werd van oudsher als een vorm van schadevergoeding gezien in het oude – op schuld gebaseerde – Nederlands recht van vóór de liberalisering van het echtscheidingsrecht in 1971. Voor 1971 gold als rechtvaardiging van (het opleggen van) een onderhoudsplicht, de schuldige gedraging of onrechtmatige daad van de gewezen echtgenoot die de echtscheiding tot gevolg had.(zie ook Zie ook Asser/De Boer 1 1* 2010 nr. 617: Rechtsgrond)

Na de loskoppeling van de echtscheiding en de alimentatie van het schuldbegrip kwam het beginsel weer meer naar voren dat iedere volwassene in eigen levensonderhoud moet voorzien. “Dat de zelfredzaamheid van een ex-echtgenoot voorop staat, – zo stelt Salter – , heeft tot gevolg dat alimentatierecht als uitzonderingsrecht wordt beschouwd.”

Dan is er dus een rechtvaardiging nodig voor het aannemen van die uitzondering. Salter gaat in haar dissertatie ook op zoek naar rechtvaardigingsgronden voor de alimentatieplicht. Op bladzijde 1 van de “Introductie” van haar proefschrift, voert zij twee (ex-)echtparen op: het stel Lisa en David en het stel Jane en Albert.

Stel Lisa en David:

“Op de verscheurde foto staan de 35-jarige Lisa en haar twaalf jaar oudere ex-man David. Lisa en David zijn na een huwelijk van tien jaar van elkaar gescheiden. Het voormalige echtpaar leidde een zeer welvarend leven door het hoge inkomen van David, die ondernemer is in de ICT-branche. Tijdens het huwelijk heeft Lisa niet gewerkt. Op het moment dat Lisa en David in het huwelijk traden, besloot zij geheel uit eigen beweging om haar baan als verpleegkundige op te zeggen. Gedurende het huwelijk had het echtpaar een voltijdse hulp in de huishouding in dienst. Hun huwelijk is kinderloos gebleven.”

Stel Jane en Albert:

“Op de tweede verscheurde foto staat het gezin van de 35-jarige Jane in gelukkiger tijden. Na tien jaar huwelijk zijn Jane en haar voormalige man Albert van elkaar gescheiden. Jane en Albert hebben twee zonen die op het moment van de scheiding zes en twee jaar oud waren. Toen het jongste zoontje werd geboren, besloten Jane en Albert gezamenlijk dat Jane haar studie Geneeskunde zou opgeven om voor de kinderen en het huishouden te zorgen. Het jongste zoontje is namelijk gehandicapt en heeft voltijdse zorg nodig. Albert heeft zijn studie Rechtsgeleerdheid voltooid en heeft inmiddels, als partner bij een advocatenkantoor, een goed inkomen. Na de scheiding blijven de kinderen bij Jane wonen.”

Mr. Spalter stelt over deze twee stellen verder in de “Introductie” het volgende:

“De casus van Lisa is een geval waarin de eventueel door de rechter toegekende onderhoudsbijdrage zuiver is gebaseerd op de grondslag voortdurende solidariteit. Daarentegen is de casus van Jane een duidelijke situatie waarin de onderhoudsplicht is gebaseerd op de grondslag huwelijksgerelateerde vermindering van de verdiencapaciteit. Deze twee casussen zullen daarom door dit proefschrift heen dienen als illustratie van de twee grondslagen. Zoals ook in dit promotieonderzoek zal blijken, komen zulke zuivere gevallen in de praktijk bijna nooit voor, maar omwille van de duidelijkheid is in deze studie voor de casus van Lisa en Jane gekozen.”

Mr. Salter onderscheidt dus twee grondslagen voor de rechtvaardiging van het opleggen van partneralimentatie:

  • voortdurende solidariteit (Lisa en David) , gelijk te stellen met het begrip lotsverbondenheid  en
  • de huwelijksgerelateerde vermindering van de verdiencapaciteit (Jane en Albert)

Zij stelt in haar introductie ook vast dat haar proefschrift en dus ook haar opvattingen thans een onderwerp van politiek debat zijn geworden. “Mede dankzij mijn deelname aan de parlementaire Werkgroep Partneralimentatie van de VVD, PvdA en D66, is de grondslagendiscussie op de agenda geplaatst. In de initiatiefnota van deze partijen is uiteindelijk opgenomen dat de ‘nieuwe’ (en enige) grondslag van partneralimentatie de ‘compensatie voor het gedurende het huwelijk ontstane verlies aan verdiencapaciteit’ is. (..) Het gevolg hiervan is namelijk dat geen partneralimentatie meer kan worden vastgesteld als slechts sprake is van de grondslag voortdurende solidariteit.

Zo wordt de hoofdregel, dat iedere volwassene in eigen levensonderhoud moet voorzien, financieel onafhankelijk moet zijn, weer in ere hersteld. Die hoofdregel brengt met zich mee dat de plicht tot alimentatiebetaling alleen in uitzonderingsgevallen kan worden opgelegd.

Het vage criterium “lotsverbondenheid” of zo u wilt “de voortdurende solidariteit na huwelijk” vervalt dan als alimentatiegrond (de Lisa en David situatie). Een partner wordt alleen nog gecompenseerd als zijn of haar verdiencapaciteit, in vergelijking met die van de andere partner, onevenredig is verminderd door het huwelijk. Bijvoorbeeld door de onderlinge zorgtaakverdeling tijdens huwelijk.

Zo kan ik, als generalist, die nieuwe partneralimentatie beter plaatsen binnen het algemene vermogens- en verbintenissenrecht.

Soms waagt de rechter zich aan anticiperende rechtspraak (vooruitlopend op komend recht), maar anticiperen op opvattingen die weliswaar politiek steeds breder gedragen worden, maar nog niet in wetgeving zijn omgezet, gaat kennelijk te ver.

Zo kreeg ik, toen ik in een zaak, een beroep deed op deze nieuwe inzichten, van de rechter te horen:

“Meneer de Vries u bent wat te vroeg met dit betoog.”

Het hierboven geciteerde wetsartikel (art. 1:157 lid 1 BW) bepaalt echter nu al dat: “De rechter kan, dus de rechter kan ook nu al bepalen dat er geen goede grond bestaat om alimentatie op te leggen nu er in een bepaald geval geen huwelijksgerelateerde vermindering van de verdiencapaciteit bestaat

[1] “Grondslagen van partneralimentatie” is in boekvorm uitgegeven door Boom Juridische uitgevers

De Kern van de Economie

Wie aanslaat op deze titel, heeft hoogst waarschijnlijk, net als ik, Economie onderwijs gekregen op basis van dat standaardwerk van dr. A. Heertje “De Kern van de Economie 1 en 2”. In mijn geval werd dat onderwijs met zichtbare tegenzin gegeven door mijn helaas te vroeg overleden economieleraar Herman Hartkamp (zie http://bit.ly/1ssBMdi ). Een vernieuwer op het gebied van Economieonderwijs en didactiek (x min y beweging Appels en Peren), en duidelijk geen voorstander van de methode van Heertje. De economie ging destijds over Keynes versus Friedman, later over de verschil tussen het Rijnlands en Angelsaksisch model, Den Uyl en Kok versus Thatcher en Reagan. De kritische leraar Herman Hartkamp had mij wel tot een kritisch denkende leerling gemaakt en daar ben ik hem nog steeds dankbaar voor. Hij was toch mijn “John Keating”  gespeeld door wijlen Robin Williams, die bevlogen leraar uit “The dead poet society” gespeeld door Robin Williams.

Na mijn eindexamen moest ik mij nog een keer in de Economische theorie verdiepen, bij het vak Economie tijdens mijn Rechtenstudie, daar op basis van een ander standaardwerk: “Economie in theorie en praktijk” van dr. J.E. Andriessen. Daarna raakte de economie bij mij wat op de achtergrond, al hield ik mijn politieke belangstelling.

En toen kwam  Thomas Piketty. Geen woord over X- en Y assen, winstmaximalisatie of  multipliereffect, maar des te meer over de groeiende verschillen in vermogens. Die Piketty-hype laat ik verder nog maar even voor wat die nog is, een boek en een gedachte waaruit door politici vrij selectief wordt geshopt. Piketty wakkerde wel weer mijn interesse voor de economie aan en waarschijnlijk daardoor viel mijn oog op een stuk van Arnold Heertje in de  De Gids 6-2014 , over “Humanisering, van utopie tot architectuur”. Uit dat stuk bleek, en dat was mij dus ontgaan, dat Heertje zich heeft verdiept in de Andragologie. “Bien étonnés de se trouver ensemble”, ik zag dat vakgebied, net als de “Niet Westerse Antropologie”, al dan niet terecht, toch een beetje als zo’n “geitenwollensokken-hobby” uit de 60er jaren (Margaret Mead en zo).

Dat artikel in de Gids heb ik met aandacht gelezen en die gedachte van het in dat artikel beschreven “Mechanism Designd”,  was een openbaring voor mij.  Al vond ik de theorie over het “als of” gedrag wel wat cultuurpessimistisch. De samenleving zou niet verlangen dat mensen intrinsiek betrouwbaar, eerlijk en integer zijn. “Voor het sociaal en economisch handelen is het noodzakelijk en voldoende dat mensen zich gedragen alsóf zij eerlijk, betrouwbaar en integer zijn. Of de mensen het werkelijk zijn, is voor de afloop van de economische en sociale activiteiten niet van belang en evenmin controleerbaar.”

Vervolgens introduceert Heertje hier dan het leerstuk van “mechanism design” een soort “social engineering” dus toch weer geloof in de “maakbaarheid van de samenleving” . De wetenschappelijke theorieën van dat “mechanism design” zijn weer minder aan mij besteed, dat gold ook voor die winstmaximalisatie uit “de Kern” met differentiëren. Ik was en blijf een puur verbaal ingestelde Alfa. Maar bij zijn zeer eenvoudige voorbeelden: het verdelen van de taart en de toiletpotvlieg, kon ik mij wat voorstellen.

Zo doceert Heertje: “Ouders die hun twee kinderen een taart geven en de verdeling overlaten aan de vrijheid van de kinderen, lokken slechts een conflict uit. Wil men de verdeling zonder conflicten tot stand brengen, dan volstaat de prikkel: ‘Kind A deelt en kind B kiest.’ Een inhumane ‘ bevelseconomie’ wordt op die manier vermeden ten gunste van een humane oplossing.”

urinoir-s-gravenvoeren-101

Heertje noemt ook die “ingebakken” zwarte vlieg in de toiletpot of in het urinoir. “Het zwarte vliegje is een humane architectuur vergeleken met het alternatief waarin het gewenste gedrag met harde hand wordt afgedwongen door gebodsbepalingen. Het zwarte vliegje is een voertuig voor communicatie. De mannen geven informatie prijs door ongedwongen op het vliegje te mikken bij het urineren.”

Eigenlijk deed de te vroeg overleden verkeersdeskundige Monderman hetzelfde. Monderman geloofde ook meer in meer humanere vormen van gedragsbeïnvloeding dan die inhumane verkeersgeboden en verboden (http://bit.ly/1ALXdza ). Monderman creëerde ook situaties die de mensen stimuleren om de sociaal gewenste en verkeerstechnisch juiste keuzes te maken.

Bij mij kwam al lezend ook dat begrip “nuding” bovendrijven. Heertje pleit ervoor deze technieken van gedrags- en keuze beïnvloeding die dus werken bij het verdelen van de taart en in het urinoir ook in te zetten bij het streven naar het wereldwijd tot stand brengen van een circulaire of kringloopeconomie. Hij concludeert dan ook “dat de economische wetenschap indrukwekkende bouwstenen aanreikt voor het humaniseren van de wereld. Bouwstenen voor één wereld vol verscheidenheid met ruimte voor iedereen en met meer perspectief op een leefbare samenleving.”

Met dank aan “De Gids” , Arnold Heertje en bovenal aan mijn eerder genoemde economieleraar, Herman Hartkamp, die mij dus kennelijk een blijvende interesse voor de economie heeft bijgebracht.

Haaksbergen en Pukkelpop en het theater van de angst

Surfend stuitte ik dit weekend op een column van de psycholoog Roos Vonk, gepubliceerd op Joop.nl : “De verdwijning van de domme pech”  en via “De Correspondent” kreeg ik het interview van de psychiater-filosoof Damiaan Denys door Carolina Lo Galbo uit Vrij Nederland op mijn scherm. Heerlijk die nieuwe mogelijkheden om kennis te nemen van goed journalistiek werk. In de nieuwe deeleconomie wil ik die fijne leeservaring natuurlijk weer met u delen.

Gemeenschappelijk thema van deze twee stukken is “angst”. Vorig jaar bracht Denys samen met de regisseur Bo Tarenskeen wetenschap en theater samen in de filosofisch ingestoken monoloog ‘Wat is angst?’(zie de tekst onder aan het interview). Ik was destijds net te laat met boeken, maar deze voorstellingen worden gelukkig in februari 2015 weer herhaald in het Amsterdamse theater De Brakke Grond. Bekijk hier de trailer.

Denys gaat tijdens het interview in op de wijze waarop Nederland de laatste jaren met rampen en noodlot omgaat, of in de woorden van Roos Vonk; met “domme pech”. De psychiater-filosoof Denys kwam 15 jaar geleden van België naar Nederland om hier te gaan werken op de afdeling psychiatrie van het AMC, te Amsterdam. Hij heeft die wijze van omgaan met risico en gevaar in Nederland in die 15 jaar snel zien veranderen. Hij begint het interview met een metafoor. “Toen hij destijds Nederland binnenkwam zag hij overal water, in de vijvers, meren en rivieren, en nergens hekjes om het af te rasteren. Zo moest het zijn, vond hij. De mensen konden immers zwemmen, een enkele verdrinking hoorde bij het leven. Maar sinds zijn aankomst heeft hij Nederland rap zien veranderen in een angstmaatschappij. Men is hier alles als een razende gaan controleren en afrasteren”, zegt Denys. “Een schizofrene patiënt schiet in Alphen aan de Rijn mensen dood en zie: meteen een hekje rondom bewapening.” Op dit voorbeeld laat hij de ingestorte festivaltent, twee jaar geleden tijdens het Belgische Pukkelpop volgen. Twee doden. Natuurlijk werd dit in België als een verschrikkelijke ramp ervaren, maar niets meer dan dat, “domme pech”, niets aan te doen. Hij schets het verschil met Nederland, waar bij rampen als deze direct de vragen geteld worden: “wie heeft die tent daar eigenlijk geplaatst, was er wel een commissie van toezicht? Er worden meteen een schuldige gezocht, dat vind Denys een typisch Nederlandse reflex. Nederland zou ook meteen aan het “afrasteren” slaan, om in die metafoor te blijven. Na de brand in Volendam, geen echte kerstbomen meer in openbare ruimten, in de nasleep van 9/11 (2001) geen vloeistoffen meer mee in het vliegtuig. Geheid dat nu na het neersteken van de 15 jarige scholier in Voorburg ook weer het nodige zal worden “afgerasterd”. Ook al zijn dit soort drama’s niet te voorkomen, er moet gehandeld worden. Roos Vonk schreef haar column naar aanleiding van het ongeluk met de Monstertruck te Haaksbergen. Ook zij signaleert dat wij het onafwendbare het onvermijdelijke grote en kleine noodlot niet meer aanvaarden. “De verdwijning van de domme pech.” Er moet én een schuldige aan te wijzen zijn óf zoiets zal jou niet overkomen want jij zou wel beter hebben uitgekeken, voorzichtiger en verstandiger zijn geweest.

Denys stelt min of meer hetzelfde vast. “Als iets ons nu overvalt, weten we ons er vaak geen raad mee. We zouden ons moeten bekwamen flexibel met dingen om te gaan. Maar wij doen het omgekeerde: wij zoeken de voorspelbaarheid. We willen dezelfde worstjes eten als gisteren, hetzelfde programma zien met dezelfde mensen. We koesteren continuïteit en veiligheid terwijl het ons tot kleine kinderen maakt, mentaal niet weerbaar.”

Als die hunkering naar veiligheid er dan toe leidt dat de volgende organisator van een monstertruck evenement zwaardere vergunningseisen voor z’n kiezen krijgt is er niet zoveel aan de hand. Maar als we onze eigen vrijheid opgeven uit angst voor “controle verlies”:  cameratoezicht, afbraak van rechtsbescherming voor wellicht niet terechte terreurverdachte en Syrië gangers,  wordt het echt gevaarlijk, ik zou bijna zeggen angstig. Op de vraag van de interviewster: Is het de angst voor de ander? antwoordt Denys: ‘Ja, de angst voor elkaar, dat is nu dé grote angst. Vroeger waren we bang voor een leeuw of slang of bliksem, nu voor de medemens. Gek genoeg zijn wijzelf de dreiging geworden. Sartre zei: l’enfer, c’est les autres (de hel, dat zijn de anderen). Hij zei dat in een periode van oorlog, nu is het terrorisme.’

Aan het slot van het interview wordt Denys meer filosofisch waar hij constateert hij: “We doen meer dingen níét vanuit angst dan dat we dingen wél doen uit verlangen of plezier. We trouwen niet met onze geliefde, kopen dat appartement toch maar niet en besluiten de opleiding niet te volgen; allemaal uit angst. Want wat als de relatie mislukt of de hypotheek van het huis straks niet meer te betalen is? Angst is zo’n dominante, krachtige emotie, dat we er bang voor zijn. Zonde! Dat je wegrent voor een tijger vind ik begrijpelijk, maar de angst om een relatie aan te gaan of een nieuwe baan te beginnen, is niet rationeel. “

Denys wil ons stimuleren die irrationele angsten te overwinnen. Juist door de controle los te laten en door uit die kooi van angst te breken, kan je jezelf werkelijk bevrijden, leert Denys ons in het interview. Omdat de angst je aangeeft waar je werkelijke vrijheid begint, buiten die kooi, dus, moet je je angst omarmen want je uitbraak wordt beloond, zo voorspelt Denys.

Ik hou de kaartverkoop voor z’n nieuwe optredens in februari 2015 in de gaten, angstig als ik ben, weer naast het net te vissen. Doe ik daar nu goed aan? Misschien kan ik het Denys vragen na de voorstelling.

Eerde de Vries, die onbeschaamd citeerde uit dat mooie interview van Carolina Lo Galbo. “Theater van de angst ” is een titel van een boek van Beatrice de Graaf,

Hypogondrie 2007, een oud stukje van mij op herhaling

Mijn artikel uit 2007 eindigde ik met: Kortom: iets meer vertrouwen in de kracht van het debat en iets minder angst daarvoor. Iets minder angst voor de pijntjes en de kwaaltjes van een overigens gezonde democratie. Het nieuwe Wilders proces zal dus weer een duidelijke strafrechtelijke grens moeten stellen.

Onze grondrechten

Vrijheid van meningsuiting en Godsdienstvrijheid blijven ons in Nederland bezighouden, zeker sinds
de moorden op Pim Fortuin en Theo van Gogh.
De aandacht voor extreme vormen van godsdienstbeleving kan zo langzamerhand wel
buitenproportioneel genoemd worden. Te veel aandacht is er al in Nederland voor
gezichtsbedekkende kleding en voor een enkele iman die weigert vrouwen een hand te geven. Als er
in een buitenwijk van Amsterdam enkele auto’s in brand worden gestoken, roept de media dat hier
“Parijse toestanden” zijn ontstaan. In onze goed geregelde, gelukkige en op veel gebieden,
overvloedige samenleving (zie de feestdagen) zijn wij in Nederland naarstig op zoek naar sociale
pijntjes en kwaaltjes. De Nederlander blaast zijn problemen op aldus de socioloog Willem Schinkel in
zijn boek: “Denken in een tijd van Sociale Hypochondrie”. Een voorbeeld van zo’n pijntje heeft de
afgelopen weken de aandacht van vooral juristen gevraagd.
Dit keer geen moslimextremisme maar iets wat christelijk extremisme genoemd kan worden. De
categorische weigering van de Staatkundig Gereformeerde Partij (SGP) om vrouwen toe te laten als
lid van de partij. Vul voor SGP “discotheekhouder” in en voor vrouwen “kleurlingen” en er hoefde geen
rechter aan te pas te komen om de discriminatie vast te stellen. Toch oordeelde de Raad van State
onlangs dat de SGP, recht had op subsidie, subsidie, die haar eerst door de rechtbank was ontnomen,
juist vanwege het feit dat de partij geen vrouwen toelaat. De Raad van State overwoog in zijn
uitspraak met zoveel woorden dat er genoeg partijen waren waar “SGP-vrouwen” terecht kunnen, en
ze kunnen desnoods een zelf een partij oprichten. Deze redenaties ontlokte de advocaat die namens
het Clara Wichmann Instituut de zaak had aangespannen tegen de SGP tot de volgende opmerking.
“Het is net of je zegt ; het is niet erg dat dit restaurant geen moslims en zwarten toestaat, want er zijn
nog genoeg andere restaurants waar ze wel terechtkunnen.”
Recht en rechtspreken is de kunst van het vergelijken maar dan moeten geen appels met peren
vergeleken worden. Een politieke partij is geen restaurant of discotheek. Een voorwaarde voor het
goed functioneren van onze democratie is dat ook partijen die streven naar wijziging van de Grondwet
en die zich keren tegen de gevestigde orde, de vrijheid moeten hebben zich te ontplooien, hoe abject
hun standpunten ook zijn. Voltaire, icoon van de verlichtingstheorie zou in een discussie ooit gezegd
hebben, als: “Ik ben het oneens met wat je zegt, maar ik zal tot de dood je recht verdedigen om het te
zeggen.” In dezelfde lijn verdedigde de Amerikaanse burgerrechten Organisatie midden vorige eeuw,
het recht van Ku Klux Klan (KKK) om een demonstratie te houden. Een organisatie als de KKK, die
zich toe legde op terreur tegen zwarten, kleurlingen en strijders voor hun grondwettelijke rechten
kreeg steun van een mensenrechtenorganisatie .
Democratie is niet voor bange mensen, niet voor sociale hypochonders. In het politieke en juridische
debat moet alles mogen. Geert Wilders, die dit weekeind tot politicus van het jaar is benoemd, mag
daarin verkondigen dat de koran verboden moet worden en de SGP mag vrouwen binnen hun
geledingen verbieden. Beiden maken gebruik van hun grondwettelijke vrijheden om binnen die
vrijheden te pleiten tegen diezelfde grondrechten. Wilders tegen de godsdienstvrijheid voor moslims
en de SGP negeert het discriminatieverbod en dat weer met een beroep op de godsdienstvrijheid. De
uiterste grenzen waarbinnen het debat gevoerd moet worden, worden bepaalt door het strafrecht.
De strafrechter zal de verschillende rechten dan weer tegen elkaar af moeten wegen om vast te
stellen of bijvoorbeeld het beledigende karakter van uitspaak zwaarder moet wegen dan de
godsdenstvrijheid op basis waarvan zo’n uitspraak wordt gedaan, bijvoorbeeld daar waar steng
gelovigen de homoseksualiteit als ziekte bestempelen.
Kortom: iets meer vertrouwen in de kracht van het debat en iets minder angst daarvoor. Iets minder
angst voor de pijntjes en de kwaaltjes van een overigens gezonde democratie.

‘Sharing is caring’ en de markt.

De deeleconomie is booming. Het past bij gemeenschapszin en bij de, vorig jaar door de Koning uitgeroepen, participatiemaatschappij. Het heeft ook iets idyllisch en idealistisch dat “Sharing is caring”. Toch dreigt de deeleconomie iedereen wel tot (kleine) ondernemers te maken. De deeleconomie, zei filosoof Han, heeft klassieke deugden als vriendelijkheid en gastvrijheid volledig gecommercialiseerd. De marktwaarde, ja het is een markt, van Airbnb, een bed and breakfast site, wordt al op 10 miljard dollar geschat en die van Uber, met de omstreden taxi dienst op 18 miljard.

Wie deelneemt aan de deeleconomie, de naam zegt het al, treedt toe tot de markt en wordt onderworpen aan de tucht van de markt. Je bent al bijna een dief van je eigen portemonnee als je op vakantie je eigen kamer of woning in Amsterdam leeg achterlaat. En als je je woning dan op Airbnb zet, zorg dan voor goede reviews. Eén klacht op de site: “er was geen föhn in de badkamer” en je koopt toch zo’n ding, al wilde je zo’n apparaat eerst helemaal niet hebben. Alles voor de reviews. Sterren brengen geld in het laatje. Je auto een weekend ongebruikt voor de deur laten staan; zonde!

Je had hem kunnen verhuren of er taxidiensten mee aan kunnen bieden. Voor je het weet, wordt je een kleine Dagobert Duck en wordt jij weer bestreden door de gevestigde (markt)orde of gewoon door jaloerse buren. Is die micro-entrepreneur, niet gewoon een snorder of een beunhaas, moet hij dan geen taxivergunning hebben en voldoen aan de Wet personenvervoer? Waarom komt de Voedsel- en Warenwet niet eens kijken in de keuken van die over enthousiaste thuisafgehaald.nl-kok.

Mogen die buren boven ons wel verhuren aan al die toeristen? Wat vindt de gemeente, de Vereniging van Eigenaren (VVE) of de huisbaas daarvan? Waar ligt de grens tussen idealistisch delen en belastingplichtig ondernemen?

Nog een vraag: Willen we wel altijd en overal ondernemen? Een mooie vraag op deze  “Ondernemen-pagina”.  Moet je je spullen en tijd altijd te gelde maken? Het geeft de meeste mensen nog steeds veel voldoening, belangeloos iets voor een ander te doen, iets voor ander te betekenen. Ontsnap daarom gerust eens aan de greep van de markt.

Onbetaalbaar, die vrijheid.

Kees Schuyt over democratie, vrijheid en rechtvaardigheid

Dr. Mr. C.J.M Schuyt mag met recht een veelzijdig wetenschapper genoemd worden: jurist, socioloog en filosoof. Tijdens mijn studietijd, lang geleden, was hij al een gezaghebbend rechtssocioloog. En uit het vraaggesprek dat Marcel ten Hooven, voor “De Groene Amsterdammer” met hem heeft gevoerd, gepubliceerd “De Groene” van 18 september 2014 (zie Schuyt ), blijkt dat Kees Schuyt nog steeds een waardevolle bijdrage levert aan de maatschappelijke discussie over democratie en vrijheid. Na lezing van dit interview was ik zo enthousiast over de vele wijze uitspraken en scherpe observaties van Kees Schuyt dat ik het hele stuk publiceerde op mijn Facebook-, Twitter-, en LinkedIn accounts. Een trouwe volger vroeg mij daarop of ik dat stevige doorwrochte stuk niet in meer hapklare brokken kon opdienen.

Hier volgt mijn poging daartoe.

Schuyt over Democratie en de opdracht aan de politici

Democratie

De democratie het rechtsproces en de rechtsstaat schrijven geen inhoudelijke (morele) waarden voor, maar eerder regulerende. Ze wijzen de route aan waarlangs verschillen en geschillen in de samenleving, met begrip en respect moeten worden behandeld. Democratie betekent dus, de burger betrekken bij besluitvorming over maatschappelijke kwesties. Door dat juist, verstandig, fatsoenlijk en met empathie voor andere standpunten te doen, wordt een integratie bereikt van groepen mensen met verschillende culturen en gezindten.  Democratie is in essentie dus de procedure tot vreedzame geschillenbeslechting. Schuyt ziet de humanistische idealen als redelijkheid, tolerantie, geloof in de kracht van argumenten, zelfbeheersing en geestigheid, bij de politici te weinig terug.

De opdracht van de burger aan de politici

Politici zijn steeds eigenwijzer en van zichzelf vervuld geraakt. Schuyt constateert dat de democratische rollen ook zijn omgekeerd. Burgers hebben de bevoegdheid om bindende besluiten voor de samenleving te nemen voor vier jaar aan de politici, de volksvertegenwoordigers, afgestaan. De politici lijken zich minder en minder bewust van de verantwoordelijkheden die zij op zich hebben genomen door dit mandaat van de kiezer te aanvaarden. Meer en meer menen de politici dat de burgers maar naar hen moeten luisteren in plaats van andersom. In hun pogingen hun gelijk te halen maken de politici zich te vaak schuldig aan versimpeling, zwart/witredeneringen en polarisatie.

Democratie dwingt niet één waardenpatroon

Schuyt gaat hierbij ook in op een stokpaardje van mij: het belang van juist taalgebruik. Aan de retoriek van de politici is te zien wanneer ze van mensen vijanden gaan maken. Het begint met overdrijvingen, woorden die de feiten niet dekken. Schuyt noemt het allemaal tekenen aan de wand. Dehumaniserend taalgebruik schept een wij/zij tegenstelling en als die “zij” maar als minderwaardig wordt afgeschilderd is discriminatie daar. Dat een samenleving pluriform is hoeft in een democratie geen enkel probleem te zijn, democratie maakt vijanden tot tegenstanders met wie een vergelijk mogelijk is. “Het is dus een groot misverstand dat de samenleving bijeen wordt gehouden door gedeelde waarden”, zegt hij, “Alleen in de droom van de utopisten en dictators bestaat er één volk met één waardenpatroon.”

Vrijheid

“De idee dat je zonder hulp en inspanning van andere mensen kunt leven is een grote vergissing. Vrijheid kan dus niet betekenen dat je je door anderen niets in de weg laat leggen. Een autonoom of vrij individu is iemand die mede dankzij de binding met anderen heeft geleerd zijn eigen keuzen te maken.

Van vrijheid naar morele vaardigheid en rechtvaardigheid 

Aan het eind van het interview komt Schuyt terug op wat hij in het begin van het interview heeft gezegd. Daar zei hij: “Zoals rechtvaardigheid letterlijk een vaardigheid is, het vermogen om aan een ander recht te doen, is moreel handelen dat ook.  Dat vergt dat mensen anderen niet louter de maat nemen aan de hand van hun eigen moraal of godsdienst, maar zich realiseren dat in de moderne samenleving, velerlei godsdienstige opvattingen, morele stelsels en levensvisies het met elkaar moeten rooien, van orthodox tot libertair. Etikettenplakkerij als “de”moslim, “de” christen, “de”joden, “de”atheïsten, “de”Nederlanders is dus uit den Boze, om te voorkomen dat groepstegenstellingen zich verharden tot vijandsbeelden.  Aan het eind stelt Schuyt dat verbeeldingskracht ook een vaardigheid is, “al is het alleen al omdat zij mensen in staat stelt zich in anderen te verplaatsten. Verbeeldingskracht is een voorwaarde voor empathie. “De beste manier om morele vaardigheid (en ik zou zeggen ook rechtvaardigheid, edv) aan te leren is praktisch oefenen in het vellen van oordelen, zowel in het reële leven als in theoretische discussies. In dit verband werden door anderen ook de Griekse tragedies wel eens als leerschool genoemd voor morele en rechtvaardige oordeelvorming. Zie in dit verband mijn artikel: “De wereld is een schouwtoneel”.

Zo, hier eindig ik mijn poging om enkele belangrijke kwesties, besproken in het interview uit te lichten. Het blijft maar een willekeurige subjectieve bloemlezing. Mijn poging om delen van dit interview in inderdaad “te verteren porties” op te dienen is wat mij betreft pas geslaagd als u hierna overgaat tot lezing van het gehele stuk over “De stokkende humanistische traditie” (zie Schuyt ,de titel die de redactie van “De Groene” aan dit interview heeft gegeven.

Eerde de Vries

Marcuse in 2014, een eerste test blog

Tussen mijn vakantiepost bevinden zich ook twee “Groene Amsterdammers”. Normaal zie ik uit naar de nieuwe “Groene”, maar nu ligt de nieuwste, aflevering 35, ook al op de mat. Dan moet de discipline aangesproken worden om toch de juiste chronologische volgorde aan te houden. Die discipline wordt beloond. In aflevering 34 van dit jaar trof ik een mooi stuk aan over het boek “De eendimensionale mens” van Herbert Marcuce. Dit stuk maakt deel uit van de serie: “De 10 boeken die ons denken veranderen”. Dit 50 jarig oude boek blijkt verrassend actueel.

Marcuse maakte zich in 1964 al zorgen over het gebrek aan ruimte om van de norm af te kunnen wijken. Diezelfde zorg wordt uitgesproken door Trudy Dehue in: “De strijd van Trudy Dehue tegen de standaardisering van alles” Een recent in “De Correspondent” gepubliceerd artikel/podcast (zie https://decorrespondent.nl/1644/podcast-de-strijd-van-trudy-dehue-tegen-de-standaardisering-van-alles/37336461492-fd633f79 )

Hij signaleerde: “De grootste truc die het kapitalisme uithaalde, is dat niet de staat de mensen in een keurslijf hield, maar dat men elkaar onder de duim hield door mee te doen aan het spelletje.” (Casper Thomas in De Groene).

Marcuse zag een halve eeuw geleden al het gevaar van de verslaving aan de materiële welvaart. Die “verslaving” maakt vrije burgers tot onvrije consumenten, die uit angst hun (consumptie)vrijheid te verliezen, de echte vrijheid van denken, doen en bewegen, achteloos prijs geven. De zeer recente recensie van dit standaard werk van Marcuse kreeg van “De Groene” of van Casper Thomas dan ook de titel mee: “Onderdrukt door vrijheid”.

Trap er niet in in die truc van het “consumentisme” maar blijf een echte vrije burger en medemens.