In vervolg op mijn laatste blog over de grondwet:
Sinds 1 februari 2008 mag de Officier van Justitie (OvJ), meestal de aanklager in een strafproces, die zijn aanklacht ter beoordeling aan een rechter voorlegt, zelf een straf opleggen zonder tussenkomst van die rechter. Als een OvJ vaststelt dat een overtreding is begaan dan wel een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraf is gesteld van niet meer dan zes jaar, kan hij een strafbeschikking uitvaardigen (OM-strafbeschikking). Zo’n straf levert ook een strafblad op en heeft daardoor verstrekkende gevolgen voor de carrière van de gestrafte.
NRC deed een onderzoek naar de praktijk van 10 jaar OM-strafbeschikking en de resultaten waren even onthutsend als voorspelbaar.
Iedere rechtgeaarde aanhanger van de democratische rechtsstaat kent de onschuldpresumptie, is het niet uit de tekstboeken dan is het wel van de misdaadseries. Artikel 6, lid 2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) luidt: Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, wordt voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan.”
Ook kent iedereen, jurist en gewone burger, de algemeen erkende rechtsregel: “geen straf zonder schuld”.
Hoe was het dan mogelijk dat onze nationale wetgever (= regering en de Eerste en Tweede kamer) een wet produceerde, die het mogelijk maakte dat een OvJ burgers strafrechtelijk kon straffen. Straffen dus zonder dat de schuld van die burger “in rechte”, is komen vast te staan”. En met “in rechte” (zie hierboven artikel 6 lid 2 EVRM) kan toch alleen bedoeld worden vaststelling (van die schuld) door een rechter, na een behoorlijk proces.
Oké, soms kan, in de waan van de dag, wanneer het politieke klimaat daar (even) rijp voor lijkt te zijn, in de Tweede Kamer , de “Dirty Harry crimefighter”-mentaliteit, het winnen van de rechtstatelijkheid, maar dan hebben we de Eerste Kamer nog, toch?
Maar nog even terug naar dat onderzoek van de NRC. Folkert Jensma schrijft daarover in rubriek “De Rechtstaat” het volgende: “Ooit werd de strafbeschikking ingevoerd om de rechter te ontlasten van ‘evidente’ zaken die het OM best zelf zou kunnen afstempelen. Maar die blijkt nu uitgelopen op een ramp voor de burger. Die is onterecht gepakt, heeft te snel of te veel betaald en niet bedacht dat een strafblad het gevolg is. Of heeft wel op tijd de weg naar de rechter gevonden en voelt zich alsnog geslachtofferd. De voorbeelden logen er niet om. In 15 procent van de zaken is er onvoldoende bewijs. Burgers die de strafrechter konden vinden, kregen in 39 procent een lagere straf en in een kwart vrijspraak. Die ontkomen dus aan een strafblad. Dit is geen lek in de rechtsstaat, maar een gapend gat.”
In het redactioneel commentaar van de NRC is het volgende te lezen: “De betreffende wet deugt structureel niet. De Raad van State vond in 2004 al dat de onderliggende ‘wet OM-afdoening’ dubbelzinnig was. En constitutioneel en praktisch ‘bedenkelijk’. De Kamer ging er destijds toch mee akkoord. Het had zich door minister Piet Hein Donner (justitie, CDA) laten overtuigen dat een bestuursorgaan als het Openbaar Ministerie best belast kon worden met straffen. Van een ‘rechterlijk bestraffingsmonopolie’ zou geen sprake zijn in ons staatsbestel. De mogelijkheid van beroep op die rechter bleef immers open.”
Ja, je hoeft Donner alleen maar het Binnenhof op te zien fietsen, met zijn trenchcoat aan, op zijn rijwiel, duidelijk geen fiets, een vleesgeworden anachronisme, en je weet dat zijn contact met de gewone man, als dat contact al plaatsvind, van vluchtige aard zal zijn.
Zijn juridische betoog over de mogelijkheid van verzet is juist maar die gewone man die bij officieel schrijven een geldboete, een taakstraf of een rijontzegging krijgt opgelegd, zal dat zien als voldongen feit. Die ondergaat zijn straf lijdzaam, in stilte en misschien zelfs met schaamte en denk: “Wie geschoren wordt moet stil blijven zitten”.
Ja menig jurist, die theorie en werkelijkheid zo ziet botsen, denkt aan de dichtregels van Elschot, uit zijn gedicht “Het Huwelijk” waarin de hoofdpersoon mijmert over de moord op zijn vrouw. In een soort “midlifecrisis” zag hij “hoe de nevel van de tijd in d’ogen van zijn vrouw de vonken uit kwam doven, haar wangen had verweerd, haar voorhoofd had doorkloven toen wendde hij zich af en vrat zich op van spijt.”
“Maar doodslaan deed hij niet, want tussen droom en daad
staan wetten in de weg en praktische bezwaren,
en ook weemoedigheid, die niemand kan verklaren,
en die des avonds komt, wanneer men slapen gaat.”
Die daar zo genoemde bezwaren kwamen ook bij mij bij mij weer boven. Die theorie van Donner over de mogelijkheid van verzet klopte maar stuitte op de praktische bezwaren.
En hier stonden geen wetten in formele zin in de weg maar Grondrechten en rechtsstatelijke beginselen, zoals ook de scheiding der machten: de wetgevende, de uitvoerden en de rechterlijke macht (de Trias Politica) .
Maar terug naar die falende Eerste Kamer, die “chambre de refexion”.
Folkert Jensma deed al eerder pogingen de advocatuur wat op te schudden maar die heeft hier toch (te) weinig weerstand tegen geboden en ook de Eerste Kamer heeft zitten slapen. In een wat late “Mea Culpa” van de scheidende senaatsvoorzitter, Ankie Broekers-Knol, bekende deze in een interview in NRC : “Als ik het in m’n eentje kon beslissen, had ik nee gezegd tegen strafbeschikking. ” en ook gaf zij toe dat de senaat vaak wordt omgepraat om onzorgvuldige wetgeving te steunen.
Langzaam maar zeker ga ik mij scharen onder die criticasters van de Senaat met veel leden, met vele, met het Senaatslidmaatschap onverenigbare nevenfuncties. Gisteren plaatste de NRC, ja ik lees wel andere bladen, maar de NRC is wel bij uitstek een krant die terecht veel aandacht vraagt voor (het behoud van) de democratische rechtsstaat, die NRC dus, plaatste een artikel van Wim Voermans, hoogleraar Staats- en bestuursrecht met als kop en sub kop: “Eerste Kamer: onfris en rammelend relict – De senaat is ondemocratisch en voedt het wantrouwen in de politiek, betoogt . „Waar haalt een zelfbenoemde ‘raad van wijzen’ het recht vandaan zich op te werpen als een soort oppasser?”
Jammer dat de huidige Minister van nu Justitie en Veiligheid (en gelukkig niet meer andersom) Grapperhaus pal achter zijn voorganger en partijgenoot is gaan staan. Zie, nu eens niet NRC maar Mr. Online: Grapperhuis houdt vast aan bekritiseerde strafbeschikking.
En alarmerend dat de huidige politiek stand van zaken, met de helaas daarbij behorende polarisatie en populisme, er toe leidt dat, zelfs in de Senaat, aan mogelijke stemmenwinst/verlies meer waarde wordt gehecht dan aan rechtsstatelijke beginselen.